In
dit topic ben ik ingegaan op de achtergronden van lichtmeten. Als vervolg dit keer meer informatie over de lichtmeter. Niet de lichtmeter die in je camera zit, maar de losse lichtmeter die vaak gebruikt wordt door portretfotografen en soms door landschapfotografen.
Aan de orde komen:
- de lichtmeter,
- de gemiddelde grijswaarde,
- reflectiemeting en opvallend-licht meting,
- het zone-systeem,
- licht in stops als functie van het diafragma, de sluitertijd en de iso-waarde,
- lichtintensiteit als functie van de afstand
- de belichting van de achtergrond,
- lichtratio’s en een succesvolle flitsratio bij een driepuntsbelichting.
De lichtmeter
Of het nu gaat om studiofotografie of om strobist-fotografie op locatie, wanneer je aan de slag gaat met flitsers en flitstechniek is de controle over het licht en daarmee de controle over je eindresultaat één van de belangrijkste aspecten. Maar hoe krijg je nu controle over het licht? Hier komt de (flits)lichtmeter (belichtingsmeter) in beeld, want “meten = weten” en “gissen = missen”.
In de fotografie en de cinematografie wordt het losse apparaatje belichtingsmeter of lichtmeter genoemd en wordt hij gebruikt om tot een goede belichting te komen van het onderwerp. Alle moderne camera's hebben een ingebouwde lichtmeter. Daarnaast zijn er ook als apart lichtmeters verkrijgbaar. Bekende merken zijn Sekonic en Gossen.
De gemiddelde grijswaarde
In de fotografie wordt voor de belichting uitgegaan van het “gemiddelde onderwerp”, omdat die in werkelijkheid niet bestaat is er een theoretisch gemiddeld onderwerp bedacht. Dit onderwerp heeft een gemiddelde grijswaarde. Wat is dat dan? Een gemiddelde grijswaarde? Stel je pakt van een beeld alle kleuren bij elkaar, gooit ze in een kom en roert ze stevig door elkaar met de staafmixer, dan is het resultaat een stof met een gemiddelde grijswaarde.
Nikon en Canon gaan uit van 12% grijs als gemiddeld grijs, maar op het internet lees je ook wel eens 18% grijswaarde. Gemiddeld grijs is donkergrijs. Het is een misverstand dat alle belichtingsmeters op deze waarde gekalibreerd zijn.
Reflectie-meting versus opvallend licht-meting
Bij een reflectiemeting (meting van het gereflecteerde licht) wordt, vanaf de camerapositie, een meting gedaan in de richting van de te fotograferen situatie. Het instrument (losse meter of ingebouwde meter in de camera) meet nu het gereflecteerde licht van het onderwerp. Met een in de camera ingebouwde meter voert de fotograaf een reflectiemeting uit.
Met een losse lichtmeter zijn er vrijwel altijd twee mogelijkheden om het licht te meten: gereflecteerd licht maar ook opvallend-licht. Bij het meten van opvallend licht, houdt de fotograaf de lichtmeter op de plaats van het te fotograferen object en wijst de meetsensor naar de naar de lichtbron. Het meetinstrument meet nu al het licht dat op het onderwerp valt. In de cinematografie wordt vrijwel altijd gebruikgemaakt van opvallend-lichtmeting.
Een reflectiemeting kan in eenzelfde verlichtingssituatie tot een flink ander resultaat leiden. Neem het volgende voorbeeld:
- Het omgevingslicht is voor alle situaties hetzelfde.
- Een fotograaf plaatst naast elkaar drie vlakken: Een wit vlak papier een middengrijs vlak papier en een zwart vlak papier.
- Vervolgens wordt er een reflectiemeting uitgevoerd op het hele vlak.
Meting 1: Op het middengijs vlak. De lichtmeter, geijkt op middengrijs, meet het licht en geeft een belichting. Bijvoorbeeld ISO100, 1/125sec en f/16.
Meting 2: Op het witte vlak. De belichtingsmeter, geijkt op middengrijs, meet heel veel gereflecteerd licht (wit reflecteert veel licht) en zal nu de bijvoorbeeld aangeven: ISO100, 1/250sec en f/16. Opmerking: de meter interpreteert technisch correct dat er veel licht op de meter valt, maar vanuit de omgeving bekeken is er niets veranderd met de vorige situatie.
Meting 3: Op het zwarte vlak. De meter, geijkt op middengrijs, meet weinig gereflecteerd licht (zwart reflecteert nauwelijks licht) en zal nu de bijvoorbeeld aangeven: ISO100, 1/60sec en f/16
Indien alle gemaakt foto's ongecorrigeerd worden geprint, krijgt de fotograaf driemaal eenzelfde grijze foto. Immers alle foto's zijn belicht naar middengrijs.
Wanneer alle drie de foto’s gemaakt wordt met de instellingen van meting 1 (middengrijs), dan zullen de foto’s een grijsvlak, een wit vlak en een zwart vlak laten zien.
Het zone-systeem
Het zone-systeem is een systematische methode om afdrukken precies zo te krijgen als de maker voor ogen had. Het systeem is bedacht door de fotograaf Ansel Adams en is gebaseerd op pre-visualisatie van de afdruk op basis van het waargenomen beeld. Het zonesysteem verdeelt zowel het waargenomen beeld als de afdruk in maximaal 10 zones van detail loos donker oplopend naar detail loos licht. De zones zijn genummerd van 0 tot 9 in en hebben betekenis zoals in onderstaand overzicht.
Zone 0: maximaal haalbaar zwart van het afdrukmateriaal
Zone 1: bijna zwart
Zone 2: net onderscheidbare structuur
Zone 3: schaduw met structuur
Zone 4: gemiddeld donker, schaduwpartijen
Zone 5: middengrijs, (grijskaart)
Zone 6: blanke huid in zonlicht
Zone 7: licht met structuur
Zone 8: laatste sporen van structuur
Zone 9: maximaal wit van het afdrukmateriaal
De lichtmeters in onze camera en de losse lichtmeters meten het licht en de uitkomst is het resultaat middengrijs (zone 5). Wit zit hier iets meer dan 2 zones vandaan, zwart zit er meer dan 3 zones vandaan.
Licht in stops als functie van het diafragma, de sluitertijd of de ISO-waarde
Een f-stop is een maat voor de grootte van het diafragma. In vergelijking met de sluitertijd die betrekking heeft op hoe lange tijd het licht op de sensor valt, heeft de f/stop (of diafragma) betrekking op de hoeveelheid licht die op de camerasensor valt. De diafragmawaarden uitgedrukt in hele stops: f/1.0, f/1.4, f/2, f/2.8, f/4, f/5.6, f/8, f/11, f/16 en f/22.
De tijdsduur waarmee het licht wordt toegelaten tot de sensor noemen we de sluitertijd. Het geeft de tijd aan dat de sluiter open staat. De sluitertijden-reeks ziet er in hele stops als volgt uit: 30s - 16s - 8s - 4s - 2s - 1 - 1/2 - 1/4 - 1/8 - 1/15 - 1/: 30 - 1/60 - 1/125 - 1/250 - 1/500 - 1/1000 - 1/2000 - 1/4000
De ISO waarde zegt iets over de lichtgevoeligheid van de sensor. De ISO-waarde reeks in hele stops ziet er alsvolgt uit: 100, 200, 400, 800, 1600, 3200 en 6400.
Een hele stop komt overeen met een verdubbeling (of halvering) van de hoeveelheid licht wat op de sensor komt. Je kunt deze hele stop dus bereiken via het aanpassen van het diafragma, de sluitertijd of de ISO-waarde of een combinatie van deze drie grootheden.
Lichtintensiteit als functie van de afstand
De intensiteit van het licht is omgekeerd evenredig met de afstand. Anders gezegd, bij een verdubbeling van de afstand tussen lichtbron en onderwerp (de afstand wordt 2x zo groot), neemt de lichtintensiteit kwadratisch af. Na een verdubbeling van de afstand is dan nog slechts ¼ deel van het licht over. In fotografie-termen betekent dit 2 stops minder licht. Want bij 1 stop licht verdubbelt of halveert het licht. Blijft er dus nog maar ¼ deel over, dan komt dit overeen met 2 stops minder licht.
Dus, wanneer we ons model op 1 meter afstand van een witte achtergrond plaatsen en onze flitser (hoofdlicht) op 1 meter van ons model. We meten bij ons model (met de flitslichtmeter) een lichtopbrengst van f/8, dan zullen we als gevolg van deze natuurkundige wet bij de achtergrond nog een lichtopbrengst meten van f/4. De achtergrond staat namelijk op een dubbele afstand van onze lichtbron t.o.v. het model. Het gevolg is dus dat onze witte achtergrond niet meer wit is maar een grijstint heeft. Dat is bijna middengrijs. Willen we onze achtergrond wit hebben, zullen we deze moeten verlichten met extra flitsers.
De belichting van de achtergrond
De z/w-toon van een witte of zwarte achtergrond kunnen we zelf bepalen door meer of minder licht op de achtergrond te plaatsen. Met een eenvoudige reflectiemeting kunnen we precies bepalen hoe wit, grijs of zwart de achtergrond gaat worden voordat we een foto maken.
Voorbeeld 1
Stel we hebben een zwarte achtergrond, hoeveel licht moeten we nu op onze achtergrond plaatsen om deze als wit in de foto te krijgen? Dat kunnen we eenvoudig berekenen. Stel dat bij de opname ons model werd verlicht met een hoofdlicht op f/8. De gebruikte achtergrond was bijvoorbeeld zwart papier. De waarde wit ligt iets meer dan 2 stops boven middengrijs. Wanneer we dus in ons voorbeeld hierboven onze camera hebben ingesteld op diafragma f/8 voor een goede belichting van ons model, kunnen we dus een reflectiemeting doen van onze achtergrond. Wanneer deze lichtmeting 2,6 stop meer aangeeft (even in hele stops: f/8.0 – f/11 – f/16 – f/22), dus f/20, dan zal de achtergrond als wit op de foto komen ook al hadden we zwart papier als achtergrond. We kunnen nu we de waarde hebben berekend de achtergrond gaan inregelen met 1 of 2 extra flitsers.
Voorbeeld 2
Stel we hebben een witte achtergrond en we willen deze zwart hebben, dan moeten we zorgen dat het verschil meer dan drie stops is. Even weer de diafragma-stops erbij halen: f/1.0, f/1.4, f/2, f/2.8, f/4, f/5.6, f/8. Dus als we zorgen dat we een f/2.5 meten op de achtergrond, dan weten we dat die zwart in beeld zal worden weergegeven. De vraag is hoe we een achtergrond zwart krijgen. Het antwoord is simpel: er moet minder licht op vallen. Dat kan op twee manieren: het model en het licht nemen meer afstand van de achtergrond (en er is verder geen licht van betekenis in de ruimte) of we zorgen dat we het licht van de flitsers “afvlaggen bij de flitser” of tegenhouden met een scherm zodat deze niet op de achtergrond achter het model kan komen. Als we een f/2.5 meten op de achtergrond dan weten we dat deze als zwart in de foto zal komen.
Lichtratio’s
Voor het gemak ga ik uit van een driepuntsbelichting. Dit is een belichtingstechniek met een betrekkelijk simpele opstelling van drie lichtbronnen: een key light (hoofdlicht), een fill light (invullicht) en een backlight (achtergrondlicht)
Key Light
Het key light is de meest intense lichtbron en dient als hoofdlicht. Het wordt lichtjes schuin voor de persoon (in een hoek van 30°- 45° t.o.v. de camera) en op een geringe hoogte (eveneens een hoek van 30°-45°) geplaatst.
Fill light
Het fill light onderdrukt de schaduwen die veroorzaakt worden door het harde key light op het gezicht. De schaduwen worden getemperd door het zachtere fill light aan de andere zijde van het model te plaatsen. De intensiteit van het fill light mag dit in regel niet het key light in sterkte overtreffen. Je mag dit licht niet 'zien'. Het dient enkel om te grote contrasten op het gezicht te vermijden. Een fill light kan ook worden geleverd door een reflectiescherm. Het voordeel van een reflectiescherm is dat deze nooit meer licht kan leveren dan dat er op hem is afgevuurd. Doordat de lichtintensiteit kwadratisch afneemt met de afstand, zal deze altijd zwakker zijn dan het licht afkomstig van het key light. Een reflectiescherm is daarom niet alleen een goedkope, maar dus ook een veilige oplossing.
Backlight
Een backlight belicht de persoon bovenaan en van de achterzijde. Dit zorgt typisch voor een gloed om het kapsel en een extra accent op de schouders, zodoende dat de persoon iets meer los komt van de achtergrond. Voor een backlight wordt meestal hard licht gebruikt (flitsser voorzien van een snoot) met een intensiteit die ongeveer de helft is van het key light.
(De tekst hieronder is aangepast, dit n.a.v. de opmerking van Frans)Hoe ziet een beproefde driepunts belichting er uit? Stel je plaatst drie flitsers op gelijke afstanden van je model:
- Key light op 45 graden rechtsvoor
- Fill light op 45 graden linksvoor
- Backlight op 15 graden links of rechts hoog achter het model (bij voorkeur een flitser met snoot)
Dan zou een succesvolle flitsinstelling kunnen zijn:
- Key light instellen
- Fill light instellen op -1 EV ten opzichte van de Key Light
- Backlight instellen op +1 EV ten opzichte van de Key Light. Als je model donker haar heeft dan zou het Backlight wellicht op +1,5 of +2 EV moeten worden ingesteld t.o.v. het Key Light.
Uiteraard kun je van deze instelling afwijken en creatief helemaal los gaan. Niks moet, alles kan!